cover van zuiderzeeballade

Fragment 1

´Ik zag je op de rol staan,´ zei Bremer zodra ze in de diepe leren clubfauteuils waren neergezegen, elk met een goede cognac voor zich en een vooroorlogse Havana, die Krijn met een woordloos gebaar had besteld. ´In die zaak tegen Da Silva Rosa. Waarom verdedig jij dat soort mensen nog steeds?´

Slincke glimlachte en trok aan zijn sigaar.

´Nou?´ volhardde de magistraat.

´Die Portugees,´ zei Slincke. ´Ja, dat is een cliënt van me.´ Hij wenkte bijna onmerkbaar naar de bediende, die met een elegante straal het glas van Bremer bijvulde.

´Persoonlijk heb ik niets tegen joden,´ zei Bremer, ´maar ik vertegenwoordig nu eenmaal de wet.´

´Ach ja! De wet!´ riep Slincke uit, met zijn meest melodieuze stemgeluid, ´de wet is een schone vrouw, die we moeten vereren en aanbidden!´

´Precies,´ beaamde Bremer.

´Maar vertel me eens,´ zei Slincke vertrouwelijk, terwijl hij kort zijn hand op de knie van Bremer legde, ´heb je dat ook niet, bij een mooie vrouw, dat je als het ware naar een opening zoekt… een ingang, om haar te benaderen?´

Bremer lachte voluit.

´Kijk, dát is nu juist wat een jurist doet, een gaatje zoeken in de wet.´

´Ha!´ schaterde Bremer. ´Een gaatje! Slincke, je bent me er een. Een opening!´

´Hm hm, ja,´ bromde Slincke. ´En dit is, om het edele schaakspel aan te halen, een Portugese opening.´

Bremer bulderde. Hij goot zijn tweede glas cognac naar binnen alsof het een ouwe klare was en inhaleerde per ongeluk zijn sigaar. Een hoestbui volgde. Er kwam nog een glas cognac om die af te blussen.